neren. Daarvoor zullen voorzieningen en doeltreffende vormen moeten worden gevonden. De meer algemene informatie omtrent het wel en wee .van de coöperatie kan door een grote coöperatie dikwijls beter worden verzorgd dan door een kleine. In de kleine coöperatie gaat het „nieuws" veelal van mond tot mond, de grote coöperatie kan als het ware veelvuldig bij de leden aan huis komen met schriftelijke informatie. En de inbreng van de leden kan worden gerealiseerd in een goede onderbouw van de coöperatie in de vorm van ring- of kringvergaderingen. Zodra een coöperatie meer dan één regio bestrijkt, is dat laatste zeer wenselijk. Diverse coöperaties hebben vanouds al in ring- of kringvergaderingen de resultaten van hun coöperaties met hun leden besproken, alvorens deze in een algemene vergadering te brengen. Het nadeel, dat een algemene vergadering op deze wijze min of meer een demonstratief karakter krijgt, weegt m.i. ruim schoots op tegen het voordeel, dat de leden in kleinere kring ge legenheid hebben met de verantwoordelijke leiding te discussiëren. Ik acht het dan ook van het allergrootste belang, dat de ring- en kringvergaderingen, alsmede de centrale ring- en kringvergadering resp. van de Utrecht- en Eindhoven-groep zo nauw mogelijk be trokken zijn bij de verdere uitwerking van de samenwerking tussen onze beide centrale banken. Zo wordt de nieuwe organisatie naar mijn vaste overtuiging ook een levend geheel voor allen, die verantwoordelijkheid dragen voor de gang van zaken bij de leden/banken. Het zal u uit het voorgaande duidelijk zijn, mijnheer de voorzitter, dat ik in het algemeen een overtuigd voorstander ben van samen werking tussen de coöperaties in de land- en tuinbouw. Op welke wijze en in welke vorm dit moet gebeuren, hangt af van aard en functie van de betrokken coöperaties. Uitgangspunt en doel daarbij moeten en kunnen alleen maar zijn het belang van de leden te dienen. U zult begrijpen, dat het mij dan ook niet moeilijk valt met enthousiasme mee te werken aan de groeiende samenwerking tus sen onze beide landbouwkredietorganisaties. Ik meen, dat er geen enkele twijfel behoeft te bestaan aan gaande de wil, die ook aan Eindhovense zijde aanwezig is om de tot stand te brengen samenwerkende organisatie te maken tot dat gene wat wij er allemaal van verwachten. Ik hoop dan ook ik wil dit na de discussies, die heden morgen in deze Algemene Vergadering zijn gehouden, nog eens onderstrepen dat ook in onze organisatie ik mag haar nog wel de Eindhovense organisatie noemen dezelfde wil, als hier tot uiting is gekomen, bestaat om met elkaar een landbouw kredietorganisatie op te bouwen, waarin wij allemaal graag onze eigen plaats zullen willen innemen. Mijnheer de voorzitter, dames en heren. Ik dank u allen zeer voor uw aandacht, (applaus). De voorzitter: Dames en heren. Is er een van u die naar aan- 51

Rabobank Bronnenarchief - Notulen & Verslagen

CCRB - Algemene Vergadering (stenografisch verslag), 1913-1972 | 1971 | | pagina 53