wordt vooral bepaald door de verkoopkracht van de coöperatie.
Kan deze zich een markt veroveren naast de grote merken, die
met veel reklame worden gepousseerd?
Men kan zich ook gaan interesseren in andere niet-agrarische
branches door deelnemingen; ook dat verschijnsel ziet men wel
eens optreden. Daarvoor is veel geld nodig en ik vraag mij af, of
dit geld niet beter kan worden besteed.
Er is nog veel te doen om de eigen concurrentiepositie van onze
coöperaties te versterken en dit werk, dat het meest voor de hand
liggend is, moet m.i. dan ook in elk geval prioriteit hebben boven
het aantrekken van nieuwe activiteiten, die voor de leden niet
primair zijn. Onze coöperaties moeten zich niet gaan gedragen als
conglomeraties, die zich ten doel stellen, zich belangen te ver
werven in allerlei branches, alleen met het oog op het maken van
winst.
Het spreekwoord „schoenmaker blijf bij je leest" is ook op onze
coöperatie van toepassing.
Ik kom thans op een zeer belangrijk punt; de verhouding tussen
de standsorganisaties en de coöperaties. Hoewel deze samen
werking niet direct valt onder de titel van mijn inleiding, wil ik
er toch een enkele opmerking over maken. Men weet, dat dit in
het zuiden nooit een vraagstuk is geweest. Vele coöperaties zijn
daar zelfs ontstaan als economische instellingen van de stands
organisaties. Later zijn zij zelfstandig geworden, maar hebben
niettemin het behoud van de band met de standsorganisaties op
prijs gesteld. Deze relatie mag geen beletsel zijn voor een samen
gaan met coöperaties, die deze band niet kennen, zoals in het
werkgebied van de in dit opzicht neutralere standsorganisaties
K.N.L.C. en C.B.T.B. Ter voorkoming van misverstand: neutraler
ten opzichte van de coöperatie wil niet zeggen, dat de andere
standsorganisaties de coöperaties niet een goed hart toedragen.
Uit de kringen van het K.N.L.C. zijn in het verleden zelfs meermalen
initiatieven gekomen tot oprichting van nieuwe respectievelijk ver
sterking van bestaande coöperaties.
De noodzaak tot meer samenwerking tussen de 3 C.L.O.'s en de
centrale landbouwcoöperaties is ook al geruime tijd gevoeld. Ik
acht het dan ook bijzonder verheugend, dat, na een min of meer
experimentele periode in de Nederlandse Raad van Overleg voor
Land- en Tuinbouw, nu een definitieve vorm voor een goede
samenwerking is gevonden in de gereorganiseerde Nationale
Coöperatieve Raad voor Land- en Tuinbouw.
Dezelfde argumenten, die voor de totstandkoming van de nieuwe
N.C.R. hebben gegolden, gelden trouwens ook voor een samen
werking tussen centrale coöperaties en standsorganisaties; ook de
landbouwpolitiek, waarvoor de standsorganisaties pleitbezorgsters
bij de overheid nu veelal in Brussel zijn, heeft gevolgen voor
de coöperaties; de coöperaties op hun beurt kunnen een bijdrage
leveren tot een standpuntbepaling ten aanzien van landbouw
politieke maatregelen, die immers veelvuldig financiering, handel,
be- en verwerking van landbouwprodukten beïnvloeden. Met name
nu de land- en tuinbouw zich in een proces van herstructurering
bevindt, is het belangrijk, dat standsorganisaties en centrale coöpe-
49