ik tot dusverre met u sprak. Er zullen nog veel meer fusies nodig
zijn dan wij tot dusverre hebben gerealiseerd. Er is al veel gebeurd.
Wij hebben één nationale coöperatie voor de verwerking van
suikerbieten en een verkoop- en produktiecoöperatie van aard
appelmeel en derivaten. Wij hebben nog maar twee grote coöpe
raties op het gebied van de veeafzet en -verwerking, maar ik durf
te zeggen, dat er nog één te veel is.
De coöperatieve pluimveeslachterijen hebben onze slachtpluim-
veehouders na de tweede wereldoorlog goede diensten bewezen.
Maar zou het nog niet beter kunnen door een volledig samengaan
in plaats van een vennootschap onder firma in het Algemeen
Pluimveeverkoopkantoor, waarbij een grote mate van zelfstandig
heid aan de vennoten is gelaten?
Wij constateren een verheugende ontwikkeling in de zuivel. De
op de zgn. Val-Monte-conferenties geschetste ontwikkeling naar
grote regionale zuivelondernemingen is duidelijk op weg gestalte
te krijgen. In de veilingsector is eveneens een verheugende groei
naar concentratie te constateren, maar op dit gebied zijn wij er
nog lang niet. Evenmin trouwens als in de sector van aan- en
verkoop, waar nog te veel autonome kleine eenheden werken, soms
zelfs in een zelfde werkgebied. De stroomlijning is echter wel op
gang gekomen; ontwikkelingen naar grotere coöperaties, vooral
naar concentratie van de produktie van veevoeder, zijn volop aan
de gang.
Het is duidelijk, dat vooral in het gebied boven de grote rivieren
samenwerking tussen de Cebeco-groep en de C.I.V.-leden de aan
gewezen weg is. Hier en daar zijn reeds op plaatselijk of regionaal
niveau samenwerkingsvormen ontstaan of aan het groeien; om tot
een werkelijke samenwerking te komen is het echter noodzakelijk,
dat de Centrale Coöperaties het met elkaar eens worden. Zeker
als het om een fusie gaat, moeten de partners het vooraf met
elkaar eens zijn over, wat ik zou willen noemen, de bedrijfspolicy,
over de vraag wat tot de taak en de functie behoort van de aan-
en verkoopcoöperaties. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken,
dat er met betrekking tot deze bedrijfspoiitiek nog vrij grote ver
schillen in denken bestaan tussen de verantwoordelijke besturen
van de betrokken coöperaties in de aan- en verkoopsector.
In het voorgaande heb ik vooral gepleit voor een werkelijk
samengaan, zo mogelijk bij wijze van een fusie en heb ik stelling
genomen tegen half werk. Ik had daarbij vooral het oog op coöpe
raties binnen eenzelfde sector of branche. Voor ongelijksoortige
coöperaties is de situatie echter geheel anders. Er zijn diverse
vormen van contractuele bindingen tussen verschillende soorten
van coöperaties denkbaar, zonder dat zij op andere dan door die
contracten bestreken terreinen een gemeenschappelijk beleid voe
ren. Deze vorm is zelfs de meest voor de hand liggende. De eigen
verantwoordelijkheid en identiteit van de afzonderlijke coöperaties,
waaraan ik zeer grote waarde hecht, blijft daarbij geheel intact,
maar dat belet geenszins, dat diverse vormen van samenwerking
worden toegepast. Een goed voorbeeld hiervan vormt de samen
werking ter zake van de integratiecontracten tussen de afzetcoöpe-
raties voor vee en vlees, voor eieren en pluimveeslachterijen
47