rekening op basis van verschillen in vermogenspositie gerecht vaardigd wanneer er grote verschillen bestaan en deze met name toe te schrijven zijn aan het feit, dat de ene coöperatie de vorming van een eigen vermogen heeft nagelaten, maar hoge uitkeringen heeft gedaan, terwijl de ander juist in sterke mate heeft gereser veerd en daartoe een beroep heeft gedaan op haar leden. Maar waarvoor ik toch wel pleit is, dat men niet bij voorbaat bij het zoeken naar samenwerking vooropstelt, dat ook per se elke cent vermogensverschil moet worden verrekend. Ook acht ik een verrekening van aanzienlijke rentabiliteitsverschillen tussen de be trokken coöperaties gemotiveerd door tijdelijk verschillen te maken in de door de leden te betalen respectievelijk te ontvangen prijzen. Het gaat hierbij om andere factoren dan verschillen in ver mogenspositie. Het kan zijn, dat de coöperatie, waarmede men samenwerking zoekt, door diverse omstandigheden een voorsprong in haar concurrentiepositie heeft opgebouwd. Dat de adspirant- fusiepartner hiervoor, wanneer er sprake is van een groot verschil, een zekere prijs betaalt, acht ik billijk. Wel kleeft hieraan het be zwaar, dat een dergelijk prijsverschil problemen kan scheppen bij de toetreding van leden, maar daarvoor kan men een oplossing vinden, die men ook bij de Suiker Unie heeft aanvaard. Overigens kan de berekening van de rendementsverschillen op zichzelf ook problemen opleveren, met name wanneer men, zoals hier en daar nog wel eens gebeurt, de toekomstverwachtingen wil incalculeren. Dit lijkt mij echter een onbegonnen zaak. Men moet met zoveel taxaties en veronderstellingen werken, dat de uit komsten van een dergelijke berekening geen enkele zekerheid bieden. Men kan het dan maar beter laten en, voor wat de toe komst betreft, er van uitgaan, dat de gefusioneerde coöperatie op de duur voordelen oplevert voor alle partijen. Coöperaties, die samenwerking zoeken met zustercoöperaties zullen zich ook moeten realiseren, dat men bij voorbaat een claim legt op de toekomstige rentabiliteit van de nieuwe onderneming, wanneer zowel op het bestuurlijk niveau als op het niveau van de directie ieder een plaats moet krijgen. Te grote besturen kunnen niet doelmatig werken en vormen een rem op de besluitvaardigheid in de organisatie, terwijl juist in de eerste fase van de fusie een slagvaardig beleid dringend nodig is. Voor een directie, die uit te veel mensen bestaat, geldt hetzelfde, maar dan in versterkte mate. Men moet m.i. dan ook van meet af aan deze problematiek zakelijk durven aanpakken. Anders wordt het een kwestie van „uit zieken", hetgeen ten koste gaat van de concurrentiekracht van de nieuwe combinatie en dikwijls gepaard gaat met veel menselijk leed. Overigens ligt een van de grootste moeilijkheden, waar ik nu niet nader op inga, dikwijls in het menselijk vlak. Onder de betrokken werknemers in dienst van de betreffende coöperaties ontstaan niet zelden spanningen en ongerustheid over hun positie na de fusie. Het spreekt vanzelf, dat hierbij veel overleg en een grote zorg vuldigheid van de betrokken besturen en directies is vereist. Samenwerking tussen gelijksoortige coöperaties, dat is waarover 46

Rabobank Bronnenarchief - Notulen & Verslagen

CCRB - Algemene Vergadering (stenografisch verslag), 1913-1972 | 1971 | | pagina 48