Bij een inventarisatie van de bestaande coöperaties in de land en tuinbouw valt het op, dat er nog zeer vele kleine coöperaties werkzaam zijn. Ook een groot deel van de plaatselijke Raiffeisen- en Boerenleenbanken behoren tot de groep van kleine coöperaties en daarom lijkt het mij nuttig in dit verband een enkele kanttekening te plaatsen. Er zijn vanouds bepaalde factoren aanleiding geweest tot vesti ging van zelfstandige kredietcoöperaties in woonkernen, vaak nog kleiner dan gemeenten. Factoren zoals de onbeperkte aansprake lijkheid van de leden, de vereiste kennis van de achtergrond van de kredietaanvrager, een zeker toezicht op het gebruik van het krediet voor produktieve doeleinden, pleiten allemaal voor een beperkt werkgebied van de landbouwkredietcoöperaties. Dit neemt echter niet weg, dat andere factoren steeds zwaarder zijn gaan wegen. De omstandigheid dat ook een landbouwkredietcoöperatie een steeds groter pakket diensten moet kunnen aanbieden, ver eist gespecialiseerd personeel en daarover kan men alleen beschik ken bij een zekere omvang van de bank. Bovendien is een zekere omvang van de bank nodig in verband met de steeds zwaardere lasten als gevolg van de vereiste investeringen in hoofdkantoren en bijkantoren. Daarom is ook in de kringen van de aangesloten banken concentratie dikwijls urgent, afgezien nog van de vraag of concentratie tussen een Utrecht- en een Eindhoven-bank op termijn dus wenselijk is in het kader van de nu in gang gezette samenwerking. In zijn algemeenheid ligt het probleem van samen werking tussen coöperaties bij de overige sectoren van coöperatie echter anders dan bij de landbouwkredietcoöperaties; in de andere coöperatiesectoren is de beleidsbeïnvloeding door de centrale organisatie veelal niet zo sterk geweest als in het landbouwkrediet wezen. Wanneer ik zojuist stelde, dat er nog zoveel kleine coöperaties bestaan mogen wij natuurlijk niet generaliseren. De sectoren waar nog zoveel kleine coöperaties bestaan, behoren meestal tot de oudste en belangrijkste vormen van coöperatie: de aan- en verkoopcoöperaties, de zuivelfabrieken en de veilingen. In deze sectoren vermelden de statistieken de grootste aantallen coöpe raties, voor een groot deel nog van plaatselijk karakter. Het gaat ons nu vooral om die kleine coöperaties, al zal ik in mijn inleiding ook samenwerkingsvormen betrekken tussen grote coöperaties. Elke samenwerking die schaalvergroting beoogt, wordt in be ginsel ingegeven door economische overwegingen, Een onder neming, ook een coöperatieve onderneming, kan in het huidige tijdsbestek zich nu eenmaal alleen handhaven wanneer zij in alle opzichten „bij" is. En „bij" betekent in dit verband, dat de betrok ken coöperatie voldoende concurrentiekracht moet hebben om haar taak ten behoeve van de leden op de beste wijze, dus tegen zo laag mogelijke kosten en met zo goed mogelijke dienstverlening, te vervullen. Daarvoor is de schaal, waarop de coöperatieve onder neming werkt, mede bepalend. „Mede"-bepalend, omdat zonder een goed management een onderneming, die overigens aan de 42

Rabobank Bronnenarchief - Notulen & Verslagen

CCRB - Algemene Vergadering (stenografisch verslag), 1913-1972 | 1971 | | pagina 44