mogelijk" alleen maar inhield, dat er van de autonomie niets was
overgebleven. Dan zo zegt de heer Vondeling moeten wij
onze mening naar voren kunnen brengen in een volgende Algemene
Vergadering. Het Bestuur heeft dit heel goed begrepen.
Mijnheer de voorzitter. Mag ik thans concluderen, dat de bank
te Oosterwolde haar motie handhaaft, zij het met een kleine taal
kundige wijziging in dier voege, dat het woord „onverkort" vervalt
en er ter plaatse wordt gelezen: zoveel mogelijke handhaving van
de autonomie der aangesloten banken.
De heer Vondeling (Oosterwolde): Zo is het inderdaad, mijnheer
de voorzitter.
De gewijzigde motie van de bank te Oosterwolde wordt bij
zitten en opstaan met overgrote meerderheid van stemmen aan
vaard.
Punt 10. Wijziging van de vestigingsregeling.
De voorzitter: Ik geef het woord aan de voorzitter van het
Bestuur, de heer Van Lynden van Sandenburg, die ook dit punt
zal toelichten.
De heer Van Lynden van Sandenburg (voorzitter van het Bestuur).
Mijnheer de voorzitter, dames en heren. Ik geloof, dat in de schrif
telijke toelichting vrij duidelijk naar voren is gebracht waarom het
in dezen gaat.
Uit hetgeen de heer Mocking straks heeft gezegd heb ik de
indruk gekregen, dat ook hij het op prijs stelde, dat de zaak nog
eens onder de loep werd genomen. Wij hebben een en ander nog
eens bekeken en zowel het Bestuur van onze organisatie als het
Bestuur van de Centrale Bank te Eindhoven meende, dat het juist
was aan de Algemene Vergaderingen voor te stellen te dezen nog
een stapje verder te gaan en die grens van 30.000 inwoners te laten
vervallen. De regeling zou dan ook van toepassing zijn op het
verplaatsen van kantoren, bijkantoren of zittingsplaatsen. Eigen
lijk gezegd zijn wij tot dit resultaat gekomen door het werk geduren
de het afgelopen jaar. Uit de contacten te dezer zake bleek, dat men
eigenlijk niet wilde stoppen bij die grens van 30.000 inwoners,
terwijl de banken dan ook maar zelf moeten uitmaken wat wordt
verstaan onder een „plaats". Ik geloof niet, dat wij hier over dit
laatste behoeven te discussiëren en dat wij een precieze omschrij
ving zouden moeten geven van datgene wat onder een „plaats"
moet worden verstaan. Wij menen, dat wanneer plaatselijk wordt
uitgemaakt, dat er sprake is van een „plaats", daarmede dan reke
ning zal moeten worden gehouden bij het toepassen van deze rege
ling. Ik geloof ook niet, dat dit bezwaren zal opleveren.
Mijnheer de voorzitter. Wij stellen dus eigenlijk aan de Algemene
Vergadering voor, het verleden jaar genomen besluit te wijzigen
door het laten vervallen van de grens van 30.000 inwoners.
De heer Keizer (Vlaardingen-Schiedam): Mijnheer de voorzitter.
Als ik de voorgestelde artikelen lees, dan vind ik dat er sprake is
35