Als men meent, dat men „erbij hoort", gebruikt men bijna altijd
Engelse termen voor dingen, die men eigenlijk veel beter in het
Nederlands zou kunnen zeggen, maar wanneer men gaat vergade
ren moet men een „working paper" hebben. Welnu aan dat
„working paper", dat papiertje dat men moet hebben om de con
versatie los te krijgen, zijn wij dus thans bezig. Wij hopen dat
in de Centrale Ringvergadering te bespreken. Wij hebben deze
zaak ook met Eindhoven besproken en Eindhoven is met ons van
mening, dat er toch wel behoefte zal zijn, wanneer wij eenmaal zo
ver zullen zijn, om de kwestie van de verhouding tussen de aan
gesloten banken en de Centrale Bank te bespreken met de ver
tegenwoordigers van die aangesloten banken. Op deze wijze zijn
wij ertoe gekomen om te zeggen: laten wij aan onze Centrale Ring
vergadering en wat Eindhoven betreft aan de Centrale Kring
vergadering vragen om elk een negental leden aan te wijzen.
Dat is dus die commissie van 18 leden, te weten 6 leden van de
Eindhovense Centrale Kringvergadering uit de beheerscolleges,
6 leden van de Utrechtse Centrale Ringvergadering uit de bestuurs
colleges en 2 x 3 directeuren. Die commissie van -18 zal dan met
ons aandacht kunnen besteden aan het samengaan van beide orga
nisaties. Ik geloof te mogen zeggen, dat wij het tot zoverre allemaal
over de gang van zaken eens zullen zijn. Als ik de heer Vondeling
goed heb begrepen en ik meen, dat dit het geval is dan is
de motie-Oosterwolde bedoeld als een steun in de rug van het
Bestuur in de zin dat wordt gezegd: Denk erom, Bestuur, dat je
aangesloten leden achter je hebt en denk erom, dat het goed is,
dat je duidelijk weet wat die aangesloten leden wensen en wat
hun ideeën zijn. Wanneer een bestuur gesprekken voert is het altijd
goed wanneer het op de hoogte is van hetgeen de achterban denkt
en wenst. Daardoor wordt immers bereikt, dat een bestuur kan
weten of de achterban zich als één man achter een aan een alge
mene vergadering voor te leggen voorstel kan scharen, dan wel
daaromtrent een „onaaanvaardbaar" zal doen klinken. Vandaar, dat
wij eigenlijk dankbaar zijn, dat wij nu vandaag, voordat wij gaan
praten over dat punt van de verhouding tussen de aangesloten
banken en de Centrale Bank om te komen tot een voorstel inzake
een te nemen beslissing want een beslissing zal in de Algemene
Vergadering moeten vallen van de wensen en ideeën van onze
achterban op de hoogte zijn.
In hetgeen de heren De Jonge en Disbergen hebben gezegd is
er één punt, dat mij zeer sterk aanspreekt. Zij hebben, dacht ik,
eigenlijk naar voren gebracht of men uit de indiening en aanvaar
ding van een motie men zou het kunnen zien als het woord van
de Algemene Vergadering tegenover het woord van het Bestuur
niet zou kunnen distilleren een soort van wantrouwen ten opzichte
van datgene wat het Bestuur zegt, doet of wil. Uit datgene wat de
heer Vondeling zojuist heeft gezegd weet ik, dat dit een onjuiste
benadering van de feiten is. De heer Vondeling heeft immers duide
lijk gezegd, dat de motie geen uiting is van wantrouwen ten op
zichte van het Bestuur, doch dat de motie alleen maar een uiting
is van datgene wat de leden-aangesloten banken graag zouden wil
len. Welnu, zegt de heer De Jonge, is het dan niet beter, dat u
31