geweest, waarbij wij er ons van bewust werden dat wij de aan dit
huwelijk verbonden consequenties niet konden overzien. Dat zal ons
niet gelukken na lezing van het daarover reeds verschenen com
mentaar en het zal ons naar mijn mening ook niet gelukken na het
aanhoren van de overigens duidelijke toelichting van onze voorzitter.
Wij generen ons daar niet voor, omdat wij daartoe geen opleiding
hebben genoten. Wij willen ons in het bijzonder voor wat de bank-
technische kant van de zaak betreft gaarne verlaten op de top van
uw organisatie waar voldoende deskundigen ons vertegenwoor
digen. Dit neemt niet weg, mijnheer de voorzitter, dat wij hier en
daar nog een vraagteken hebben geplaatst. Het geven van een ant
woord daaromtrent is voor u en uw staf misschien een simpele
zaak.
Wij kunnen er begrip voor hebben dat dit (aanstaande) huwelijk
tussen de twee in intieme kring werd voorbereid. Wij zouden hier
over verder kunnen zwijgen, ware het niet dat het onzes inziens
een nogal gecompliceerd huwelijk wordt; niet omdat het moeilijk is
om de sexe van de partners te bepalen. Voor mij persoonlijk is de
Centrale Raiffeisenbank de vader en is de Centrale Boerenleenbank
de gastvrije moeder in het zuiden. Hoe men het ook wendt of keert,
het wordt een gemengd huwelijk. Mij is gebleken dat ook in 1971
nog niet iedereen daarmede vrede kan hebben. Vooralsnog maken
wij ons daar geen kopzorgen over. Wij vertrouwen in deze op een
goed begrip van beide partners.
Echter, de partners beiden op leeftijd brengen nogal wat
kinderen mee en meer dan vroeger het geval was eisen ook die in
spraak en, als-het-effe-kan, medezeggenschap. Onder deze kinde
ren zal men vele mondige maar ook enkele onmondige kinderen
aantreffen. Ik bedoeld hier niets denigrerends mee. Ik bedoel met
„onmondige kinderen" de banken die moeite hebben om op eigen
benen te staan en zich in deze dynamische ontwikkeling wat het
behoud van hun eigen zelfstandigheid betreft bedreigd zien. Zonder
de bank die ik hier mag vertegenwoordigen als onmondig te willen
kwalificeren, wil ik toch de vraag stellen, wie er in de naaste toe
komst over het behoud van de eigen zelfstandigheid van deze
banken gaat beslissen. Naar ik meen gelezen te hebben spreekt
men hier en daar reeds over „de gemiddelde bank". Welke maat
staven worden aangelegd om dat gemiddelde te bepalen? Het is
naar onze mening van groot belang, de uitslag van een aan die
maatstaven gekoppelde doorlichting tijdig te weten. Dat is niet
zozeer van belang voor de leden van het bestuur als wel voor de
directeuren en het overige in dienst zijnde personeel. Let men bij
een dergelijke doorlichting ook op het gevaar van een te grote
afstand tussen bank en cliënt die kan ontstaan wanneer men tot al
te grote concentraties overgaat?
Onze bank adviseert de Centrale Bank dit huwelijk te sluiten
onder huwelijkse voorwaarden en wel in het bijzonder wat het
behoud betreft van eigen zelfstandigheid voor zover mogelijk
zodat elk kind vooral in tijden van nood een beroep kan doen op
degene van wie hij in rechte lijn afstamt. Wanneer het kind, dat
ik hier mag vertegenwoordigen, een toezegging in deze richting
krijgt, mogen wat hem betreft de partners zich wederom in hun
29