Punt 6. a. Goedkeuring van de rekening en verantwoording van
het Bestuur over 1970 (Balans en verlies- en winstrekening over
1970 met toelichting).
b. Goedkeuring van het voorstel tot bestemming van de
gemaakte winst.
De voorzitter: Dames en heren. Ik geef wederom het woord aan
de voorzitter van het Bestuur, de heer Van Lynden van Sandenburg,
die de jaarstukken zal toelichten.
De heer Van Lynden van Sandenburg (voorzitter van het Bestuur):
Mijnheer de voorzitter, dames en heren. In verband met het feit,
dat, behalve het welkomstwoord van de voorzitter, hier vandaag ook
nog een rede door de heer Verhage en een inleiding door de heer
Mertens zullen worden gehouden, heb ik gemeend, dat het juister
zou zijn, indien ik mij beperkte tot datgene wat ook eigenlijk het
agendapunt inhoudt, namelijk het geven van een simpele toelichting
op de jaarstukken en in het bijzonder op de in 1970 behaalde be
drijfsresultaten.
Zien wij naar de gang van zaken in de organisatie, dan kan voor
het jaar 1970 opnieuw een sterke groei worden vastgesteld. De
toevertrouwde gelden stegen met rond 15%, overeenkomende met
1.385 miljoen tot 10,6 miljard.
Tegenover deze middelenaanwas van 15% stond een toeneming
van de kredieten en leningen van 18%, namelijk ƒ1.103 miljoen
tot een totaal van 7,3 miljard.
Vergelijken wij de toeneming van de kredietuitzettingen met de
toeneming van de middelen, dan blijkt dat in 1970 80% van die
middelen voor kredietverlening is gebruikt, waarbij in aanmerking
moet worden genomen, dat tot de middelen mede is gerekend een
bedrag van 373 miljoen aan rentebijschrijving over spaargelden
per 1 januari 1971. Deze gelden komen strikt genomen eerst in
1971 voor gebruik in aanmerking. De feitelijke graad van de krediet-
uitzettingen is dan ook niet 80 geweest, maar 831/2 tegenover
771/2 in 1969.
Door het hoge niveau van de uitzettingen stond de liquiditeit
onder sterke druk, hetgeen ons aanleiding gaf de nodige restricties
in te voeren bij het afgeven van goedkeuringen voor nieuwe
kredietverstrekkingen.
Onze maatregelen zijn er echter op gericht geweest de financie
ring van de bedrijven van de leden zo goed mogelijk veilig te
stellen. Deze financiering vroeg in het afgelopen jaar ruim 1%
miljard aan middelen uit nieuwe aanwas en uit aflossingen, hetgeen
25% boven het niveau van 1969 lag. In de sector van de meer
persoonlijk gerichte kredietverlening woningbouw en consump
tieve doeleinden werd een bedrag van rond ƒ850 miljoen aan
nieuwe leningen verstrekt. De verhouding bedrijfsfinanciering en
financiering voor persoonlijke behoeften ligt hiermee op 60
respectievelijk 40
De eerste maanden van het jaar 1971 laten enige verlichting
zien van de druk op de liquiditeit van de organisatie. De middelen-
12