53
U had ze in de eerste plaats niet in deze ver
gadering moeten brengen. Te eken en van i n-
s t e m m i n'g.j
H. De Voorzitter: Kijk u eens, dat is mijn
ervaring al van jaren her, dat het verbazend moeilijk
is het ieder naar den zin te maken. Wanneer ik
niets had gezegd, had men uit de vergadering ver
moedelijk gehoord: Wat is dat nu, dat gij het bij
die drie regeltjes laat, kunt gij ons nu niet een klein
beetje uit den droom helpen? Ik heb dat nu gedaan;
ik heb gezegd waarover het loopt en ik zeg het nog
eens ,ik neem daar geen woord van terug: dat het
is tot leedwezen van het Bestuur en van den Raad
van Toezicht en dat wij liever in deze vergadering
de zaak aan de orde hadden gesteld. De heer
Nieberding heeft geciteerd, maar hij heeft het on
volledig gedaan, want ik heb in laatste instantie
nog gezegd, dat ik er juist nu niet over wilde;
spreken, omdat wij deze zaak niet op moeten blazen
tot iets grooters dan zij inderdaad is. Ik meen, dat
de heer Nieberding een goed verstaander heeft
maar een half woord noodig daar die conclusie
ook behoorlijk uit had kunnen trekken. Wanneer ik
ongewenscht, onpractisch en onvoorzichtig heb ge
handeld, dan vraag ik daarvoor excuus, maar dan
heb ik dat met de beste bedoelingen gedaan. Ik
meende de vergadering te moeten inlichten en daarin
zoo ver te moeten gaan als maar eenigszins mo
gelijk was.
Ik meen, Mijne Heeren, dat U nu van mij genoeg
hebt gevergd en ik meen, dat de stemming in de
vergadering ook wel zoodanig is, dat wij over dit
punt nu niet meer praten, maar dat wij de verdere
besprekingen daarover opschorten tot de volgende