143
Nu wenscht de heer Löhnis, Inspecteur van den
Landbouw, nog iets te zeggen.
De heer Löhnis: M. d. V.! Mijne Heeren! Toen
ik de circulaire van Vinkeveen het eerst in handen
kreeg, was ik van meening, dat het niet goed gezien
was om in de tegenwoordige ernstige tijden den
Godsvrede te verstoren. Ik ben tot op zekere hoogte
nog die meening toegedaan, maar toch heeft deze
vergadering, rumoeriger dan ik nog eenmaal heb
bijgewoond, mij de overtuiging geschonken, dat het
goed is eens de veiligheidsklep open te zetten en
ieder gelegenheid te geven zijn hart te luchten. Dat
moge niet steeds even aangenaam zijn, de toon moge
hier en daar eens tekort schieten, ik meen toch, dat het
goed is voor een vereeniging als deze om die gele*
genheid niet te storen, en ik geloof dat de organi*
satie van de Railfeisenbeweging, geconcentreerd in de
Centrale Raiffeisenbank te Utrecht, krachtig genoeg
is om een dergelijken schok te kunnen doorstaan,
ik hoop, dat deze vergadering in dat opzicht als een
onweer gewerkt zal hebben, dat de electriciteit uit
de lucht is verdwenen, maar dat de goede samen*
werking tusschen het Bestuur, den Raad van Toezicht
en de aangesloten leden daardoor in geen enkel op*
zicht zal hebben geleden.
Nog één ding wensch ik daaraan toe te voegen.
Ik heb hier den indruk gekregen, dat een vergadering
waar 400 menschen zitten, niet geschikt is om een
discussie te voeren. Daarom, Mijne Heeren, spreek
ik de hoop uit, dat er iets op gevonden moge wor*
den, waardoor de besprekingen die zoo nauw het
bestaan van de Centrale raken, niet gevoerd behoe*