98 De Afgev. van NaaldwijkM. d. V.! Het spijt mij, dat de heer Löhnis juist vertrokken is, want ik geloof dat het onze plicht is een woord van dank en hulde te brengen aan het werken van de Regeering, ook door de Staatscommissies welke ons rapporten vers schaffen betreffende het onderzoek naar de middelen die bestaan tot het verstrekken van landbouwcrediet. Ik zal heel kort zijn, want het Bestuur draagt mij dat op. Aan het slot van een van die rapporten wordt er op gewezen, dat het mogelijk zou zijn tot het verstrekken van de bedragen door de centrale aan de boerenleenbanken te beschikken over een gedeelte van de Rijkspostspaarbankgelden. Hoe ver het Bestuur staat met deze zaak, weet ik niet, ik twijfel er niet aan of het Bestuur is zeer actief, want er zijn leden van het Bestuur die in die Commissie zitten. Het zou zeer zeker een middel zijn om meer geld voor de banken beschikbaar te krijgen en deze weg zou wel aanbeveling verdienen. In de tweede plaats zou ik willen vragen, al ben ik er een beetje huiverig voor, want ik heb gelezen het stenographisch verslag van de vergadering van verleden jaar, dat ons verstrekt is, of het Bestuur indachtig is dat wij binnen niet al te lang tijdsverloop kunnen krijgen een hypotheekbank aan onze centrale. Ik ben de afgevaardigde van een van de Westlandsche dorpen en ik kan U zeggen, dat groote sommen worden verstrekt door de Eindhovensche. Ik juich dat toe, ik zou niet in concurrentie daarmede willen handelen, maar juist omdat ik zie, dat de Eind* hovensche veel met hypotheken doet en dat wij in gebreke moeten blijven, zou ik willen aanbevelen

Rabobank Bronnenarchief - Notulen & Verslagen

CCRB - Algemene Vergadering (stenografisch verslag), 1913-1972 | 1914 | | pagina 98