90 De Voorzitter: Ik geloof, dat de Raad van Toezicht en het Bestuur het beide op hoogen prijs stellen, dat wanneer een Afgevaardigde van onze boerenleenbanken de een of andere grief heeft, of wanneer bij hem een of ander bezwaar bestaat, men daarmee naar voren komt. Ik geloof dat wij dankbaar mogen zijn, dat de Afgevaardigde van Aalten het bezwaar dat hij voelt niet naast zich neer gelegd heeft, niet er in berust heeft, maar in het openbaar er mee naar voren is gekomen. Wij hadden nog een oogenblik tijd en konden dat uiterst nuttig besteden. Nu is hij geëindigd met een voorstel. Hij stelt voor dat de Algemeene Ver» gadering het Bestuur uitnoodigt de relaties met de Bank van Huydecoper Van Dielen te verbreken. Dat is een kras ding, om staande de vergadering te komen met zoo'n voorstel. Had de geachte Afgevaardigde dat eerder ingediend, met een schrifte» lijke toelichting, dan had dat kunnen worden be» handeld. Maar zoo voetstoots thans daarop in te gaan, lijkt mij niet raadzaam. Dat is een gevaarlijke manier van zaken doen. Wanneer er inderdaad een groote en gegronde grief bestaat, dan stem ik onmiddellijk toe dat het er niet op aan komt hoe een voorstel aan de orde wordt gesteld, omdat het aan de orde moet komen. Maar zoo is het niet. Het is een bank» instelling zooals er nog vier andere zijn, twee in Utrecht, één in Rotterdam en één in Amsterdam, waarbij gelden van de Centrale Bank worden uit» gezet op prolongatie tegen effecten in onderpand met een overwaarde van minstens 10 °/0, doorgaans meer. Die overwaarde wordt voortdurend gecontroleerd,

Rabobank Bronnenarchief - Notulen & Verslagen

CCRB - Algemene Vergadering (stenografisch verslag), 1913-1972 | 1914 | | pagina 90