7 klein is, en dat op dien grooten omzet een reserve van 82 mille evenmin goed in verhouding staat. Overweegt men daarbij, dat het gestorte aandeelem kapitaal op de Centrale 301/2 mille bedraagt, dan is een en ander toch een ernstige waarschuwing om buitengewoon voorzichtig te zijn. Bij de bij ons aangesloten boerenleenbanken steeg van 1911 tot 1912 de omzet met haar leden op 83 millioen. De winst was ruim een ton en de reserves waren circa 3 ton. De verhoudingen zijn daar dus in totaal wel iets gunstiger, maar toch zijn zij even» eens van dien aard, dat ook voor haar groote voor* zichtigheid en voortdurende waakzaamheid geboden zijn, te meer, waar zij in het geheel niet beschikken over eenig aandeelenkapitaal en enkel steunen op de onbeperkte aansprakelijkheid van haar leden. Ik heb in de laatste jaren telkens de aandacht gevestigd op het groote belang van het vormen van reservekapitaal voor de Centrale en voor de Boeren» leenbanken ten plattelande. Algemeen schijnt dat belang nog lang niet te worden ingezien en daarom meen ik ook thans weer van deze plaats te mogen aandringen op die reservevorming. Wanneer wij lezen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, dat Giessen» Nieuwkerk besloot, om haar reserve van f 4500 uit te putten en die te gebruiken en te besteden voor den afkoop van tollen, op zich zelf ook wel een goede zaak, dan illustreert dit feit ten duidelijkste de groote dwaling, die bij onze boerenleenbanken bestaat ten opzichte van de waardeering van de waarde van een krachtige reserve voor de levensvatbaarheid en voor de krachtige ontwikkeling van het boerencrediet.

Rabobank Bronnenarchief - Notulen & Verslagen

CCRB - Algemene Vergadering (stenografisch verslag), 1913-1972 | 1914 | | pagina 7