62
meer acceptabel zullen zijn, gij weet het nu. Het is
heel jammer, Mijne Heeren, dat er geen ander hulp*
middel is, dat erken ik en dat spijt mij. Er is op
gewezen, dat het Bestuur toch moest zorgen, dat er
andere middelen kwamen. O ja, dat is zoo gemak*
kelijk gezegd. Zeker, dat kan ieder wel zeggen, maar
als gij weet, dat wij reeds gedurende vijftien jaar
de Voorzitter die voor U staat, getuigt het op eer
en geweten pogingen aanwenden en onderhande*
lingen hebben gevoerd met de Regeering, om de
vastheid te krijgen, die wij nog niet hebben, dan
gaat het niet aan, te zeggengij moet nog zoeken
Wij hebben niet anders gedaan, de Bank bestond
nog geen half jaar, of wij hebben ons in verbinding
gesteld met den Minister van Financiën en met de
Rijkspostspaarbank. Daarmede zijn wij doende ge*
bleven, en dat het niet is gelukt, ligt niet aan het
Bestuur, daarvoor moeten andere oorzaken zijn. Ik
weet niet, waaraan het ligt, maar dat moet andere
oorzaken hebben. Wat de Rijkspostspaarbank aan*
gaat, ik hoop, dat er nog iets van terecht zal komen,
maar of die bereid zal worden bevonden zulke enorme
kapitalen als wij noodig hebben, te geven nevens de
Nederlandsche Bank (want zij worden dan concur*
renten) zullen wij moeten afwachten. Wij kunnen
niet anders zeggen, dan dat wij bij voortduring dili*
gent zijn geweest en gebleven.
Nu zult U wel met mij eens zijn, dat zoo lang*
zamerhand de gewone bankjes ontaard zijn. Van ge*
wone boerenleenbanken zijn zij geworden dorpsbankjes
en de vereenigingen zijn er bij gekomen, maar nu
wenscht men ieder boerenleenbankje afzonderlijk nog