55
administratie blijkt, dat wij aan de locale banken
ruim twaalf millioen crediet hebben gegeven. Kijk,
Mijne Heeren, dat is al een heel cijfer. Om die vers
plichting na te komen, daar is al heel wat zorg voor
noodig. Maar het wordt natuurlijk steeds erger. In
den beginne, en dat weten wij allen evengoed als ik,
waren vooral de meer gezeten landbouwers de per*
sonen die zich het minst lief begaven tot de boeren*
leenbanken omdat het eigenlijk gezegd min of meer
in strijd was met hun trots. Zij liepen niet naar de
boerenleenbanken, dat vonden zij min of meer beneden
hun waardigheid. Mijne Heeren, dat is uit. En ge*
lukkig. Rijk en arm, ieder profiteert van onze banken
en de rijke boeren nemen vaak het meeste geld. Er
zijn zelfs streken waar de rijken de eenigen zijn die
geld opnemen. Waar dus het gebruik van de boeren*
leenbanken toeneemt, waar ieder er naar toegaat, is
het ook zeer duidelijk dat er steeds meer voorschotten
worden gegeven, dat steeds meer geld wordt belegd
in eigen intiemen kring, en dat daardoor de Centrale
Bank hoe langer hoe meer te kort komt. Waar wij
twaalf millioen ruim, ik moet er eigenlijk f 176,000.
bij zeggen, aan credieten hebben gegeven, daar zal
dat het het volgende jaar, bij een goede en deugde*
lijke ontwikkeling, misschien wel 15, misschien wel
18 millioen worden, maar ik vraag U af, wat zal het
over vijf jaar wezen. En, waagt het niet, heeren leden
van het Bestuur, een boerenleenbank crediet te wei*
geren, want dan wordt er gezegdwij hebben er recht
op en wij zijn er goed voor. Ziedaar de brieven,
die wij krijgen, en de toon, die daarin wordt aan*
geslagen. En er is iets voor te zeggen: zooveel het