idng van de kosten op de invordering val-
sn e;
I oot betaling van een door de Raad van
weer vast te stellen uittreegeld, dat maxi-
I 1/2% za' kunnen bedragen van het
mstotaal van het uittredende lid op het
nent van uittreden. Dit maximum wordt
ïoogd met de gelden, welke het lid
idbevordering van zijn ontwikkeling in de
iteiste 10 jaren vóór zijn uittreden als bij-
n gen van de Centrale Bank heeft ont-
stfgen, voor zover deze gelden niet reeds
dwillig werden gerestitueerd;
gelje Centrale Bank te ontheffen van de
nebintenissen, welke zij door het stellen
zekerheid of anderszins ten behoeve
eti het gewezen lid heeft aangegaan;
vtot betaling door het gewezen lid van
isi aandeel in het eventuele uit de balans
inkende negatieve vermogen van de Cen-
ee Bank per ultimo van het jaar, waarin
1lidmaatschap eindigt; dit aandeel wordt
jlfekend en begrensd op dezelfde wijze
in artikel 17 lid 1 en lid 3 is omschreven;
tot storting van een waarborgsom als
<erheid voor de nakoming van de ver-
chtingen jegens de Centrale Bank;
btot zodanige wijziging van zijn statutaire
nknaam dat het lid niet meer op grond
en de naam verward zal kunnen worden
bch met de banken, welke lid zijn van de
Sïntrale Bank, noch met de Centrale Bank
ulf.
4
el 17
f
dien bij gerechtelijke of buitengerechtelij-
vereffening der Centrale Bank blijkt, dat
nar bezittingen ontoereikend zijn om aan
haar verbintenissen te voldoen, zijn zij, die
bij de ontbinding leden waren en zij, wier
lidmaatschap in het jaar, daaraan vooraf
gaande, een einde heeft genomen, ver
plicht tot dekking van het tekort en wel
naar verhouding van het aantal aandelen,
door ieder der betrokkenen genomen en
laatstelijk in zijn bezit. Wanneer de Cen
trale Bank wordt ontbonden door haar in
solventie, nadat zij in staat van faillisse
ment is verklaard, delen in de aansprake
lijkheid, behalve de leden, allen, die in het
jaar, voorafgaande aan de faillietverklaring
of daarna, hebben opgehouden leden te
zijn. Kan op een of meer der aansprakelijke
leden of oud-leden zijn of hun aandeel in
het tekort niet worden verhaald, dan zijn
voor het ontbrekende de overige aanspra
kelijke leden en oud-leden in dezelfde ver
houding aansprakelijk.
2. In geval van buitengerechtelijke vereffe
ning wordt het geval, dat op een der leden
of oud-leden zijn aandeel in het tekort niet
kan worden verhaald, geacht aanwezig te
zijn, wanneer de vereffenaars, met toe
stemming van de Raad van Toezicht, be
sluiten tot het afzien van het uitoefenen
van verhaalsrecht op grond, dat door de
uitoefening van dit recht een bate niet zou
worden verkregen.
3. In geen geval strekt de in het eerste lid
van dit artikel bedoelde aansprakelijkheid
zich verder uit dan tot een bedrag van dui
zend gulden 1.000,voor elk aandeel
boven het bedrag van dat aandeel zelf. Het
aansprakelijke oud-lid, dat een bedrag
heeft betaald op grond van artikel 16 lid 2
letter d kan dit in mindering brengen op
hetgeen bij vereffening te zijnen laste
25