van 1972 kunnen niet los worden gezien van
de huidige conjuncturele toestand. Deze ken
merkt zich door een relatief hoog niveau van
werkloosheid, een sterk gedaalde investe
ringsgeneigdheid in het bedrijfsleven, een
vertraagde groei van de consumptieve uitga
ven en een overschot op de lopende reke
ning van de betalingsbalans. Deze verschijn
selen, die typisch thuishoren in een periode
van conjuncturele teruggang, gingen het afge
lopen jaar gepaard met een prijsstijging van
7'/2 procent en een loonstijging van 131/2 pro
cent.
De vooruitzichten voor het lopende jaar zijn
met name wat betreft de eigenlijke opgave,
waarvoor onze nationale economie is gesteld,
namelijk het terugdringen van de loon- en
prijsinflatie, weinig bevredigend te noemen.
Het Centraal Planbureau schat, dat de loon
stijging ongeveer 12 procent zal bedragen en
de toeneming van de prijzen van de gezins
consumptie 6,5 procent. De investeringsge
neigdheid, die onder invloed van de sterk ge
drukte winsten van het afgelopen jaar aan
zienlijk was teruggelopen, zal zich naar ver
wachting ook in 1972 niet herstellen. Vanuit
de consumptieve sfeer acht men enige ex
pansie van de bestedingen mogelijk, al zal
het stijgingspercentage duidelijk lager liggen
dan wij dat de afgelopen jaren, met uitzonde
ring van 1971, gewend zijn. Een verdere op
leving in het buitenland zou stimulerend kun
nen werken op onze export; dit is het enige
lichtpunt dat dezer dagen door het Centraal
Planbureau kon worden ontstoken.
De Nederlandsche Bank heeft het afgelopen
jaar ondanks de conjuncturele teruggang toch
de beperkende maatregelen voor zowel de
korte als de lange kredietverlening door de
banken gehandhaafd. Op grond van de nog
steeds niet ingedamde inflatoire ontwikkeling
en de toen nog bestaande betalingsbalanste
korten (die achteraf sterk bleken mee te val
len) achtte De Nederlandsche Bank het in 1971
nog steeds niet verantwoord, tot afschaffing
van de monetaire restrictiemaatregelen over
te gaan.
De bedenkingen, die het bankwezen meer en
meer tegen de door De Nederlandsche Bank
gevoerde monetaire politiek koesterden, wer
den in de loop van het jaar 1971 steeds ern
stiger. Aangezien de beperkende maatrege
len reeds drie jaar onafgebroken van kracht
waren geweest, werkten zij verstarrend op
de concurrentieverhoudingen tussen de ban
ken onderling. Bovendien betekenden zij een
stimulans voor de 'near-banking', hetgeen het
gevaar inhoudt dat een steeds intensievere
kredietverlening buiten het bankwezen om
ontstaat.
Dit leidt niet alleen tot de ondergraving van
de positie van het georganiseerde bankwe
zen, maar verslapt tevens de greep van De
Nederlandsche Bankop de monetaire situatie.
Wij prijzen ons dan ook gelukkig, dat De Ne
derlandsche Bank hieruit de conclusie heeft
getrokken, de toepassing van de krediet-
restrictiemaatregelen op te schorten. Het is
duidelijk, dat thans andere dan uitsluitend mo
netaire maatregelen nodig zijn om de 'stag-
flatie', d.w.z. de voortgaande loon- en prijs
stijging bij een dalende investeringsgeneigd
heid en derhalve toenemende werkloosheid,
te doorbreken. Een gezamenlijke actie van de
sociale partners in samenwerking met de
overheid is daartoe noodzakelijk.
Daardoor alleen kan de zozeer gewenste ma-
157