als tien jaar geleden. Onze financiële banden
met de landbouw zijn dan ook zeker tenmin
ste even sterk als in het verleden, maar het
relatief achterblijven van de groei van deze
bedrijfstak in vergelijking met andere secto
ren van het economisch leven is de oorzaak
van de procentuele teruggang van het aan
deel van de landbouw in onze bankactivitei-
ten.
De laatste decennia heeft ons werkgebied
zich relatief meer en meer verplaatst naar
het verlenen van hypotheken en de financie
ring van de middenstand. Deze ontwikkeling
harmonieerde uitstekend met het wezen van
onze organisatie. Aangezien de ons toever
trouwde middelen voor een belangrijk deel
uit spaargelden bestaan, ligt het in de lijn
der verwachtingen, dat wij ons met name zou
den toeleggen op het verstrekken van lenin
gen in de investeringssfeer. De midden
standsfinanciering sluit goed aan bij het veel
eer sociale dan commerciële karakter, dat on
ze organisatie kenmerkt. Wanneer wij tevens
de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank
met de bij haar aangesloten banken in het
beeld betrekken - daartoe is te meer aanlei
ding, na de aanvaarding van de fusievoorstel-
len -, blijkt, welk een vooraanstaande plaats
de gecombineerde coöperatieve bankorgani-
satie met een balanstotaal van ongeveer f 24
miljard in het Nederlandse bankwezen in
neemt. In totaal verstrekten de gezamenlijke
coöperatieve bankorganisaties in 1971 voor
een bedrag van f 3,7 miljard vaste leningen,
waarvan 49 procent bestemd was voor niet
bedrijfsdoeleinden, in hoofdzaak de hypothe
caire financiering van het woonbestand en
daarnaast ook voor financiering van de re
gionale infrastructuur. De agrarische sector
en de niet-agrarische bedrijven namen res
pectievelijk 32 en 19 procent van die uitlenin
gen voor hun rekening. Deze financiering be
treft praktisch geheel het kleinbedrijf, waar
voor de loketten van onze banken in de eerste
plaats openstaan en zullen blijven openstaan,
ook na de fusie.
Wanneer wij onze aandacht richten op de
financieringsmiddelen, die in de coöperatieve
bankorganisaties ter beschikking komen, zien
we voor het afgelopen jaar een bijzonder ster
ke aanwas van de spaargelden. De toeneming
daarvan bedroeg 2,3 miljard tegen f 1,6 mil
jard in 1970. Wanneer wij deze cijfers verge
lijken met die van de andere traditionele
spaarinstellingen en de handelsbanken sa
men blijkt, dat in 1971 van de totale groei van
de spaargelden 40 procent naar de spaarre
keningen bij de coöperatieve banken vloeide.
Voor het nieuwe jaar hadden wij aanvankelijk
lagere spaarcijfers verwacht dan het vorige
jaar. In de eerste maanden van 1972 kwam
dit ook uit. Inmiddels hebben we echter kun
nen vaststellen, dat de spaaroverschotten
voor het totaal van de vier eerste maanden
hoger liggen dan verleden jaar, namelijk ƒ447
miljoen, vergeleken met f 409 miljoen voor
de eerste vier maanden van 1971; de cijfers
hebben wederom betrekking op de gecom
bineerde coöperatieve kredietorganisaties.
Ook de cijfers van de bruto verstrekking van
nieuwe leningen aan de aangesloten banken
liggen wederom hoger dan verleden jaar. De
financiering van de nieuwbouw van woningen
speelt in deze toeneming de belangrijkste rol.
De zojuist genoemde cijfers betreffende de
spaarresultaten van de eerste vier maanden
156