gen, wanneer zij aangesloten zijn bij een
stadsbank, daarvan de nadelige gevolgen on
dervinden. Hier en daar is dit misschien wel
eens een keer het geval geweest, maar ik
hoop, dat wij toch nog altijd in overleg een
goede regeling zullen kunnen vinden.
De heer Fleuren heeft te kennen gegeven, dat
hij wel tevreden is met het antwoord. Hij zegt:
ik beschouw uw mededelingen maar als een
soort jurisprudentie. Voor wat mij betreft, kan
dit wel, maar in concrete situaties zal hij er
niet altijd mee kunnen werken. Ik geloof, dat
er een duidelijke toezegging van mijn kant is
geweest, die ik heb kunnen doen, doordat ik
weet, hoe de opvattingen zijn in de raad van
beheer van de Raiffeisen-Boerenleenbank en
ook in de hoofddirectie. Dit maakt het voor mij
wat gemakkelijker, mij hierover uit te spreken,
dan wanneer ik het alleen voor mezelf zou
hebben moeten doen.
Over de opmerkingen van de heer Arkesteijn
kan ik, naar ik meen, kort zijn. Hij heeft nog
eens gesteld, dat het een groot voordeel is,
dat wij tot fusie overgaan. Hij heeft gewezen
op de sanering van de situatie, waarin wij van
beide kanten bezig zijn veel kosten te maken
in vestigingen en toch maar weinig rendement
daarvan te halen. Wij hadden gelukkig al eer
der een vestigingsbeleid, maar door deze
fusie zal het allemaal heel wat eenvoudiger
worden. Ik geloof, dat juist op dit punt inder
daad grote besparingen en veel beter werk
mogelijk zullen zijn.
Dames en Heren! Ik meen, dat ik hiermee ook
de in tweede instantie gemaakte opmerkingen
heb beantwoord. Is er nu, voordat ik de ver
gadering vraag zich uit te spreken over de
voorstellen, nog iemand, die het woord wenst?
Ik constateer, dat dit niet het geval is.
Wij komen dan nu tot de beslissing over de
voorstellen, die bij dit agendapunt aan de or
de zijn. Ik geloof niet, dat het nodig is, al deze
voorstellen nog weer afzonderlijk in behande
ling te brengen. Is er echter een van de aan
wezigen, die wel een afzonderlijke behande
ling wenst van deze voorstellen?
Ik constateer, dat ook dit niet het geval is,
en ik stel dus nu aan de orde het gehele pak
ket van de voorstellen, die als bijlage bij punt
7 aan de leden zijn voorgelegd, zoals zij na
der zijn gewijzigd bij nota van wijzigingen
d.d. 1 mei 1972.
Verlangt een van de aanwezigen over deze
voorstellen in hun totaliteit hoofdelijke stem
ming?
Ik constateer, dat dit niet het geval is.
Verlangt een van de aanwezigen aantekening
in de notulen, dat hij geacht wenst te worden,
tegen deze voorstellen te hebben gestemd?
Blijkbaar is ook dit niet het geval.
Ik mag dus constateren, dat de Algemene
Vergadering met algemene stemmen besluit
goed te keuren, dat de Coöperatieve Raiffei
sen-Boerenleenbank wa te Amsterdam (CRB)
door de CCRB en de CCB wordt omgevormd
tot de toekomstige Centrale Bank van de
coöperatieve banken, welke thans zijn aange
sloten bij de CCRB en de CCB.
Tevens wordt door de Algemene Vergadering
goedgekeurd, dat de CCRB en de CCB als
enige leden van de huidige CRB, besluiten:
I. tot herziening van de statuten van de CRB;
II. tot vaststelling van het huishoudelijk regle
ment van de CRB;
III. tot vaststelling van het reglement voor de
Centrale Kringvergadering, het reglement
voor de kringen en het reglement van orde
150