een van de aanwezigen nog nader op bepaal
de punten willen ingaan, dan geef ik daartoe
nu gaarne de gelegenheid.
De heer Van Dijk: (Nootdorp): Mijnheer de
Voorzitter! U heeft mij inderdaad niet hele
maal goed begrepen; ik heb het althans an
ders bedoeld dan u het heeft gesteld.
Ik meen, dat ik in eerste instantie heb gezegd:
ik ben natuurlijk niet in staat, op hoog niveau
daarover een oordeel te geven, want dat ligt
buiten mijn gezichtsveld. Hiermee heb ik erop
gedoeld, dat bij het in bespreking komen van
deze fusies duidelijk is gesteld, dat zij in de
toekomst bepaalde grote voordelen zouden
bieden, al was het dan maar in al die vestigin
gen in nieuwbouw-gebieden.
Ik zal nu niet ingaan op onderdelen van deze
zaak. U kunt, Mijnheer de Voorzitter, van
avond onder het diner aan uw collega's achter
de tafel wel vragen, wat ik bedoel. Ik ken een
geval, wat ondanks alles toch doorgang heeft
gevonden, maar wat ik eigenlijk zeer onjuist
vind. Na zoveel bespreking is dit nog anders
uitgevallen. Nu zal er natuurlijk hier en daar
wel een clausule zijn gevonden - er is geen
enkel net, of er zit wel een maas in, waar wat
ruimte is overgebleven -, maar dit is toch de
bedoeling niet.
Mijn tweede opmerking heb ik, dacht ik, toch
wel duidelijk gesteld en die heeft u ook niet
tegengesproken. Ik heb gezegd, dat ik vrees,
dat door de grootte en de samenstelling van
deze banken de land- en tuinbouw - waarvan
de banken toch eigenlijk juist zo groot zijn ge
worden - in de toekomst veel minder aan hun
trekken zullen komen. Ik heb niet gezegd, dat
onze banken alleen op het gebied van de land
en tuinbouw zouden moeten blijven werken
- indien u dit heeft verstaan, kan ik medede
len, dat ik dat zeer beslist niet heb bedoeld -,
maar dat wij als landbouwbanken of in het al
gemeen als banken van Nederland daaraan
moeten meewerken. Ik heb daartegen ook
geen bezwaar gemaakt, maar ik wil duidelijk
stellen, dat ik bezorgd ben. U hoort dit geluid
nu niet voor het eerst; misschien heeft u het
ook uit de mond van een ander gehoord, maar
in Den Haag is door afgevaardigden van de
boerenleenbanken rondom die stad in elk ge
val meermalen gesteld: dit alles is wel mooi
en aardig, maar wat gaat er nu aanstonds ge
beuren met de land- en tuinbouw, waarop wij
altijd zo trots waren en waarvoor wij altijd ons
best hebben gedaan?
Dit heb ik dus zeer nadrukkelijk bedoeld en ik
hoop, dat ik hierop nu een duidelijke toelich
ting heb gegeven.
De heer Fleuren (Wychen): Mijnheer de Voor
zitter! Ik zeg u vriendelijk dank voor de uit
voerige wijze, waarop u bent ingegaan op mijn
opmerkingen.
Bovendien dank ik u voor de toezegging, pa
raat te zullen zijn op de terreinen, die ik heb
aangestipt. Ik ben erg blij, dat ik mag conclu
deren, dat uw toezeggingen misschien kunnen
bijdragen tot het vormen van een soort con
stante jurisprudentie in de toekomst bij het
nemen van beleidsbeslissingen op deze ter
reinen.
De heer Arkesteijn (Schipluiden): Mijnheer de
Voorzitter! Ik heb zoéven horen zeggen: wij
gaan als land- en tuinbouw wat achteruit door
de fusie van de twee banken. Ik kan hier tot
op zekere hoogte wel inkomen, maar ander
zijds meen ik, dat wij met de land- en tuinbouw
148