is, is de positie van de directie en het overige
personeel van de plaatselijke banken. Uit de
woorden van de heer Fleuren spreekt de be
zorgdheid, dat de fusie hier en daar tot moei
lijkheden zou kunnen leiden, en hij zegt: wij
moeten ervoor oppassen, dat de directeuren
en de andere personeelsleden niet op de tocht
komen te staan door deze fusies.
Ik wil vooropstellen, dat de fusie van plaatse
lijke banken in eerste instantie een kwestie is
van de plaatselijke besturen en dat voorko
men moet worden - dat zal echter ook niet
gebeuren -, dat van de centrale organisatie
uit in zekere zin de fusie van plaatselijke ban
ken zal worden geforceerd, d.w.z. dat men een
druk uitoefent om zo snel mogelijk tot fusies
te komen.
Er zal ongetwijfeld bij de Centrale Bank een
zeer positieve instelling te verwachten zijn
met betrekking tot fusies op plaatselijk ni
veau, maar men zal een grote voorzichtig
heid moeten betrachten met betrekking tot
het tot elkaar brengen van plaatselijke ban
ken. De verantwoordelijkheid blijft in eerste
instantie bij de plaatselijke banken. Dit neemt
niet weg, dat ook in de groei naar fusies
van plaatselijke banken de Centrale Bank op
de een of andere manier betrokken kan of
zal worden. Dit zal dan moeten gebeuren me
de in overleg met de plaatselijke besturen.
In heel veel gevallen komt ongetwijfeld ook
de positie van directeuren en het overige per
soneel daarbij in het geding.
De heer Ligthart heeft zich bij de opmerking
van de heer Fleuren aangesloten en ook de
heer Van Holstein heeft als directeur zijn
waardering uitgesproken voor het feit, dat de
heer Fleuren als beheerder dit punt heeft aan
gesneden. Ik kan de heren wel toezeggen, dat
wij ook van de Centrale Bank uit ongetwijfeld
zeer nauwlettend de ontwikkelingen bij de
plaatselijke banken zullen proberen te vol
gen en ook zullen trachten te voorkomen, dat
mensen in moeilijkheden geraken of in de
knel komen door fusies. Overigens is dit voor
ons geen onbekende zaak, want wij kennen
in onze eigen organisatie reeds ontwikke
lingen, waarbij ook fusies plaatsvinden en
waarbij ook oplossingen moeten worden ge
vonden in de personeelssector. Ik meen te
kunnen zeggen, dat die problemen tot heden
tot bevrediging van betrokken partijen zijn op
gelost.
Ik kan dus antwoorden, dat wij die bezorgd
heid heel goed begrijpen - wij weten, dat zij
aan de beide kanten van onze organisatie hier
en daar bestaat -, maar dat wij de verzeke
ring geven, dat wij naar oplossingen zoeken,
wanneer deze nodig zijn, en dat zij vooral op
het menselijke vlak in alle redelijkheid moeten
worden gevonden.
Met betrekking tot de beide aspecten, die
door de heer Fleuren zijn genoemd, waarvan
vooral het eerstgenoemde zo duidelijk door
de heer Ligthart werd onderstreept, meen ik
dan ook te kunnen toezeggen, dat zij de groot
ste aandacht zullen hebben bij de verdere
ontwikkeling van de fusie.
De heer Van Dijk uit Nootdorp heeft nog eens
gewezen op een uitspraak, die ik zou hebben
gedaan, namelijk dat de besprekingen ter
voorbereiding van de fusie op basis van ge
lijkheid zouden worden gevoerd, in die zin, dat
men daarbij op een gelijk niveau zou staan.
Hij meent, dat dit ook wel is gebeurd, maar hij
heeft de indruk, dat de beslissingen toch wel
eens anders zijn uitgevallen. Ik begrijp dit
niet. Ik moet zeggen, dat in de besprekingen,
144