132
de landbouw.
In het jaarverslag heeft u kunnen lezen, dat
de rentabiliteitsontwikkeling in het agrarisch
bedrijfsleven in het algemeen niet onbevre
digend is geweest. Afhankelijk van de aard
van de bedrijven bestaan er echter niet ge
ringe, soms zelfs zeer grote verschillen. Zo
is de financiële positie van de fruittelers nog
zorgwekkend en de rentabiliteit van de leg-
pluimveebedrijven nog steeds onbevredigend.
De toekomstverwachtingen voor de akker-
bouwzijn evenmin geruststellend. Helaas moe
ten wij ook nu, in 1972, nog vaststellen dat
zowel de inkomenshoogte als de inkomens
stijging in de land- en tuinbouw te veel ach
terblijven bij die in de overige sectoren van
het economisch bedrijfsleven. Aangezien de
land- en tuinbouw gekenmerkt wordt door een
sterk kapitaal-intensief produktieproces, heb
ben de hoge inflatoire kostenstijgingen hier
toe nog extra bijgedragen. Het niveau van de
investeringen is daardoor in belangrijke mate
gedrukt. De totale investeringen in de Neder
landse land- en tuinbouw zijn in 1971 aanzien
lijk geringer geweest dan het jaar daarvoor.
Toch blijft de modernisering van het agrarisch
bedrijfsleven een eis des tijds. Die moderni
sering verlangt echter investeringen, welke
alleen rendabel zijn, indien de bedrijfsomvang
een uitbreiding ondergaat. Dergelijke inves
teringen zijn slechts verantwoord, indien een
redelijke rentabiliteit verzekerd is.
Op een drietal aspecten, die in dit verband
van belang zijn, zou ik nog heel kort willen
ingaan.
In EEG-verband wordt ernaar gestreefd, nog
dit jaar een pakket structuurmaatregelen in de
lid-staten in te voeren, die de zoeven geschet
ste modernisering zullen stimuleren. Een van
de onderdelen van dit pakket, waarvoor de
zogenaamde ontwikkelings- of modernise-
ringsbedrijven onder bepaalde voorwaarden
in aanmerking komen, wordt gevormd door
een stelsel van rentesubsidies. In het verle
den is in Nederland nogal eens gewezen op
bezwaren, welke aan de Invoering van rente
subsidies zijn verbonden. Deze bezwaren be
staan ongetwijfeld ook op dit ogenblik nog,
maar nu de EEG-ministerraad het besluit heeft
genomen, het principe van rentesubsidies al
gemeen te aanvaarden, is het vanzelfspre
kend, dat ook ons land hiervan gebruik gaat
maken. Intussen is te verwachten, dat in het
bestuur van het Ontwikkelings- en Sanerings
fonds met betrekking tot de toepassing en
uitvoering van het rentesubsidiebeleid spoe
dig overeenstemming zal kunnen worden be
reikt. Er mag dan ook worden verwacht, dat
de nodige besluiten en regelingen spoedig
kunnen worden vastgesteld en aan 'Brussel'
ter goedkeuring zullen worden voorgelegd.
De goedkeuring van deze regelingen is nodig,
voordat zij in Nederland kunnen worden in
gevoerd. De aangesloten banken zullen bij de
realisatie van deze soort maatregelen onge
twijfeld nauw worden betrokken. Grote aan
dacht zal hierbij dienen te worden besteed
aan het ontwerpen van financieringsregelin
gen, die alleen reeds door hun eenvoud en
praktische opzet uitnodigen om er ook een
maximaal gebruik van te maken in ons land.
De al lang bestaande prettige en vruchtbare
samenwerking met het Borgstellingsfonds
voor de Landbouw zal ongetwijfeld in het ka
der van de uitvoering van de rentesubsidie
regelingen worden voortgezet en een nieuwe
stimulans ondervinden van de extra financiële