28 open te staan voor de volgende practijk, welke wij helaas bij enkele Banken hebben kunnen waarnemen, dat uitleeningen, waarvan men wist dat het Centraal Bestuur om zakelijke redenen er nooit zijn goedkeuring aan zou hechten, zijn gekleed in den vorm van een credict in loopende rekening met andere dekking dan eerste cre- diethypotheek, om aldus onder voorbijgaan van de goedkeuring van het Centraal Bestuur uitbetaling te kunnen totstandbrengen. Er is nog iets anders wat het Bestuur van de Centrale Bank aan leiding heeft gegeven, om het besluit vervat in de circulaire van April 1934 uitdrukkelijk te nemen. Er is n.1. met name in de laatste crisisjaren gebleken, dat juist bij verschillende van die Boeren leenbanken, die meenden de straks gesignaleerde letterlijke en al te ruime uitlegging van art. 49, sub 7 te moeten geven, met credie- ten, welke op die wijze zijn verstrekt, verschillende onaangenaam heden zijn ontstaan. In de meeste gevallen zijn die onaangenaam heden en moeilijkheden kunnen worden opgelost op een wijze, welke niet ten nadcele kwam van de betreffende Boerenleenbank, maar er zijn ons ook verschillende gevallen in het zicht gekomen, welke tot verlies hebben geleid, zoodat het bestuur van de Cen trale Bank meende, en in dezen tijd vooral, niet langer te moeten wachten met een definitieve uitlegging te geven van het bestaande art. 49 waardoor alle verschil van meening over de uitlegging van dit artikel voorkomen werd. Samenvattend zou ik dus kunnen zeggen, dat dit besluit van het Bestuur voor de overgroote meerderheid van de banken niets nieuws bevat, omdat dit besluit slechts inhoudt de uitlegging van art. 49 lid 7 van de uniforme statuten van de aangesloten Boeren leenbanken, conform de opvatting van de overgroote meerderheid der Boerenleenbanken en conform de opvatting welke in dezen altijd bij de Centrale Bank heeft geheerscht. M. d. V. Ik meen in zooverre te kunnen volstaan met de toelich ting van het bestuursvoorstel, dat in de circulaire van April 1934 als volgt is geformuleerd en dat thans ter bekrachtiging aan de Algemeene Vergadering wordt voorgelegd: „dat elke credietverstrekking in loopende rekening tot een ge zamenlijk bedrag van meer dan 2000.moet worden geacht te behooren tot die gewichtige verbintenissen, waarvoor volgens arti kel 8 sub 4 der statuten van de Centrale Bank j°. artikel 6 van het Huishoudelijk Reglement de voorafgaande goedkeuring van de Centrale Bank moet worden verkregen." De heer Clumpkens (Swalmen): M. de V. Slaat die opvatting van het Centraal Bestuur ook op bestaande rekeninghouders? Kunnen zij een rekening hebben boven de 2000.of behoort daarvoor ook de goedkeuring van het Centraal Bestuur te worden gevraagd? De heer Dr. Huysmans: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou daarop willen antwoorden, dat dit besluit uiteraard alleen geldt voor de

Rabobank Bronnenarchief - Notulen & Verslagen

CCB - Algemene Vergadering (stenografisch verslag), 1902-1972 | 1934 | | pagina 28