13
voor waken, dat onze Banken in haar uitleeningen geen risico's
lijden en geen objecten buiten den land» en tuinbouw financieren,
maar wij moeten ook zorgen, dat een andere belangrijke regel
van financieel beleid niet uit het oog wordt verloren: die der liqui»
diteit der middelen. Wij kunnen daarop niet genoeg aandringen.
Het blijkt helaas, dat nog niet alle plaatselijke Banken van het
belang hiervan zijn doordrongen. Zij moeten echter wel weten,
dat de directe opeischbaarheid der spaargelden vanzelf van hen
vraagt, dat zij met de uiterste zorg er op uit zijn, te vermijden,
dat uit haar aard langloopende uitleeningen worden gedaan, om»
dat het eenvoudig onverantwoordelijk zou zijn zoowel tegenover
voorschotnemers als spaarders, als deze gezonde regel uit het oog
werd verloren. Daarom dienen onze plaatselijke Besturen ook
naar best vermogen te bevorderen, het zooveel mogelijk verkrij»
gen van middelen op langeren termijn, om daarin althans eenig
tegenwicht te vinden tegen de vooral in vroegere jaren al te ge»
makkelijk in langloopende uitleeningen vastgelegde gelden. Daar»
om dienen onze plaatselijke Besturen ook ten allen tijde zich te
gedragen naar de aanwijzingen, die onophoudelijk vanwege de
Centrale Bank met het oog op het liquide houden der middelen, ook
der plaatselijke Banken, worden gegeven. Men verlieze toch niet
uit het oog, dat de afgeloopen jaren een veel sterkere stijging
hebben doen zien van uitleeningen, waaronder al te veel op langen
termijn, dan van spaargelden en zeker van gelden op langen termijn
(deposito met langeren opzeggingsduur). Ik verwijs hiervoor naar
de Bijlagen XIII en XX van het Verslag, waaruit duidelijk de juist»
heid van hetgeen ik zeg, valt af te leiden. Men vergete ook niet,
dat het niet voldoende is, dat de Centrale Bank zelf alleen de
gelden, die haar op korten termijn zijn 'toevertrouwd, kan terug»
geven, en daartoe is zij ten allen tijde in staat maar be»
denke, dat dit slechts een vrij gering bedrag uitmaakt van al de
middelen der plaatselijke Banken, voor de mogelijkheid van welker
terugbetaling deze zelf moeten waken. Onze Boerenleenbanken zijn
solide als geen andere Bank, laten zij ook haar best doen zoo
liquide te worden als de beste.
Die betere en steeds meerdere zorg voor de liquiditeit moet dus
voortdurend onze plaatselijke Besturen voor oogen staan. Er wordt
wel eens gezegd: Eindhoven is lastig! Neen, Mijnheer de Voor»
zitter: Eindhoven is niet lastig, doch het Bestuur kent en beseft
zijn groote verantwoordelijkheid, niet alleen tegenover zich zelf,
doch evenzeer cn niet in mindere mate tegenover de plaatselijke
Banken, tegenover het landbouwcrediet in het algemeen. Deze
verantwoordelijkheid zal ons steeds voor oogen blijven staan en
onze leiding blijven inspireeren, overtuigd als wij zijn, dat alleen
een diep doorgedrongen verantwoordelijkheidsgevoel in staat en
bij machte is om onze Centrale en onze plaatselijke banken tot
steeds hoogeren bloei en hooger aanzien op te voeren. Wat wij
wenschen en wat wij willen is de glorie en het welzijn onzer banken;