23
len met de daaraan verbonden voorwaarden, die ten
vorige jare gesteld werden. De Regeering vorderde
namelijk, dat zij een inspecteur naar de locale banken
kon zenden, om een onderzoek omtrent de werking der
banken in te stellen. De Raad van Toezicht vond dat
zeer bezwarend en meent niet opnieuw subsidie te kun
nen vragen, alvorens de Vergadering gehoord te hebben.
Toen wij de missive ontvingen, hebben wij die voor
waarden goed overwogen en de heer Berkvens en ik zijn
daarop naar den Haag gegaan, waar wij een onderhoud ver
zocht hadden met den Directeur Generaal van Landbouw,
den heer Lovink. Wij hebben daar te kennen gegeven,
dat wij de subsidie op die voorwaarden niet konden
aannemen, omdat zulks de zelfstandigheid onzer leen
banken aantastte, die hevig tegen die inmenging van
Rijkswege zouden protesteeren. De heer Lovink en ook
de heer Löhnis, de Inspecteur van den Landbouw, stel
den ons echter gerust. De Inspecteur Löhnis zou enkel
bij de inspecties van onzen eigen Inspecteur tegenwoordig
zijn, dus niet alleen bij de kassiers inzage eischen.
Wat er ook van zij, de voorwaarde was ons gesteld,
maar volgens de belofte van den Directeur Generaal en
omdat nog slechts twee maanden van 1902 kwamen,
waarin de heer Löhnis dus niet veel inspecties kon
houden, namen wij het subsidie aan.
Wij vreezen echter, dat de Regeering nu weer het
zelfde zal vragen bij het toestaan van het subsidie en
daarom besloten wij in ons request onze bezwaren
tegen die voorwaaide te releveeren. Wij kunnen het
subsidie bezwaarlijk missen want de inspectie zal een
schat geld gaan kosten. Dit punt verdient dus degelijke
overweging. Tot meerdere toelichting zal de Directeur
de missive van den minister van W. H. en N. voorlezen
en een schrijven van den heer Löhnis.
De heer J F. Berkvens. De missive van den minis
ter luidt als volgt