üe heer y. Truycn te Meyel De ZeerEerw. Heer
G. van den Elzen heeft in zijne inleiding gezegd, dat de
Raad van Toezicht het crediet verleenen aan kleinhan
delaren goedkeurt, dit is .niet geheel juist. De Raad van
Toezicht wil dit toestaan, omdat er zich omstandigheden
kunnen voordoen, die dit wenschelijk maken. Ik zou aan
de vergadering een tusschenvoorstel willen doen, als volgt
„Het uitleenen van geld aan groole handelaren wordt
van nu af verboden. Aan den Raad van Toezicht wordt
machtiging gegeven om het ook voor kleine handelaren
te verbieden, wanneer hij door tusschenkomst van zijne
Inspecteurs bevindt, dat er misbruik van gemaakt wordt."
De heer van Vorst, lid van het bestuur, wijst eveneens
op het gevaar. Niet alleen zegt hij, is het bestuur alleen
aansprakelijk, wanneer het handelt tegen de statuten, maar
dan kan zulk eene vereeniging ook hare rechtspersoonlijk
heid verliezen, waarop reeds door deskundigen gewezen is.
Bravo
De Voorzitter zegt, dat het geven van voorschotten aan
leden niet kan verboden worden want art. 11 zegt, dat de
leden, voor zoover de kas toereikend is, mogen aanspraak
maken op voorschotten onder nader te bepalen voorwaarden.
Wil men dus geen voorschotten geven, dan moet men ze
ook niet als lid aannemen.
De Eerw. Heer Souren, inspecteur voor Limburg, zegt
de practijk leert mij, dat men aan de besturen der leen
banken, die voor de goede zaak belangeloos ijveren, alle
vertrouwen moet schenken. Zij weten liet beste aan wie
men voorschotten geven mag. Ook mag men hunne zelf
standigheid niet te na komen. Daarbij is het geven van
credieten aan kleine handelaren op de vergadering van
Venlo indertijd toegestaan. De locale algemeene ver
gaderingen moeten zelf bepalen hoeveel crediet aan een
persoon kan gegeven worden. Zij kunnen er het beste over
oordeelen. üe Centrale Bank moet er niet tusschen komen.
Hoogstens bepalen zij een maximum.
De heer van Vorst zegt dat art. 11 wel recht geeft om
voorschotten te vragen, maar dat het bestuur ook volgens
art. 26 recht heeft om ze te weigeren, dat bovendien uit
andere artikelen door Pater Van der Elzen aangehaald,
genoegzaam blijkt, dat aan niet-landbouwers geen voor
schotten of credieten mogen gegeven worden.
De Voorzitter wijst op art. 3, 5e waar men leest, dat